|
Huisjes 1968 |
|
Houtstapelingen 1969 |
De naam van
Ben d'Armagnac wordt vaak in één adem genoemd met die van
Gerrit Dekker. Ze hebben samen een kunstenaarsduo gevormd van 1966 tot 1969 en maakte 'stapelingen' en ingerichte ruimtes. In het kunstenaarsboek
d'Armagnac/Dekker 1968-1973 (Paris, Hubschmid, 1973) worden de naast de gezamenlijke werken ook hun individuele werken afgebeld.
D'Armagnac woonde een paar jaar bij Anton Heyboer. In 1967 vertrokken ze uit
Amsterdam en hielden ermee op etsen te maken. Met hun vrouwen begonnen ze een commune in een Zeeuws plattelandshuis. Later gingen de twee gezinnen afzonderlijk wonen. In 1968 in
Terneuzen hadden d'Armagnac en Dekker hun eerste expositie 'Huisjes' sinds het afscheid van Amsterdam. Zij lieten tentachtige, houten en geteerde bouwsels zien (‘Om netten in te boeten of rustig in te zitten niks-doen’). Onlangs hadden ze exposities in
Middelburg (Chinchilla kooien), Antwerpen (Houtstapelingen),
Schiedam en
Loenersloot (Ruiterstokken). Hun werk bestond uit geteerde scheepsspanten, vier stapels van honderd palen, primitief in elkaar getimmerde plankenhuisjes, oesterzeven en chinchillakooien (Lidy van Marissing: Ben d'Armagnac en Gerrit Dekker, ‘We zijn nog nooit zo dicht bij de werkelijkheid gekomen’ 1969).
|
d'Armagnac 'Een gebeuren' (bijdrage: Art Information Festival 1975
met op de achterkant stempel van De Appel Amsterdam) |
Na deze periode van nauwe samenwerking bleef hun ontwikkeling enigszins parallel lopen. D'Armagnac is uitgeroeid tot één van de eerste performance-kunstenaars in Europa in 1972. D'Armagnac oeuvre kwam tot stand vanuit zijn persoonlijke beleveningswereld, waarbij hij gebruik maakte van een subjectieve symboliek. Hij beschouwde zijn performances als 'een neerslag van een stukje leven'. De periode die voorafging aan een 'gebeuren' , zoals hij zelf noemde, zag hij als een zandloper, waarbij de performance de laatste korrel was. Bloed, organen en windsels waren steeds terugkerende elementen in de vroege performances. Hiermee creëerde hij beelden die verwezen naar eenzaamheid, isolement en het gevoel gevangen te zitten in een uitzichtloze situatie. Deze thematiek gaf hij op zeer indringende wijze vorm. In zijn performances leverde hij steeds weer een strijd met zichzelf of met een taak die hij zichzelf had voorgelegd. Met die strijd, en de overgave die er onverbiddelijk op volgde, verwees hij naar het leven, waarin volgens hem iedereen voortdurend strijd levert met zichzelf en anderen. Strijd en overgave namen in zijn performances verschillende vormen aan. Hij deelt steeds op een andere manier, de bevrijding van emotionele spanning met zijn publiek (uit: Vrij Spel 1993).
De performance 'Een gebeuren' die D'Armagnac in 1975 uitvoerde bij De Appel Amsterdam kenmerkte zijn chaotisch persoonlijk leven door zijn moeizame omgang met mensen. In de performanceruimte stond een kist van 2.16 meter lang en 1.14 meter breed en diep die d'Armagnac zelf had gebouwd. De lange zijden waren van glas, de korte van plastic. De glasplaten waren aan de binnenkant wit geverfd. In de twee plastic zijden zat aan de ene kant een rits en aan de andere kant ventilatiegaas. In de kist stonden vier bakjes met door water verdunde honing en er zwermden zo'n tweeduizend vliegen. De kunstenaar nam plaats in de kist, gekleed in een lange witte onderbroek en een hemd in dezelfde kleur met een gat erin. Om zijn bovenarmen en polsen waren zwachtels gebonden. Zijn linker onderarm was door hemzelf verwond met een scheermes. Twee uur lang krabde d'Armagnac met een scheermes de verf van de glasplaten, totdat er drie cirkels van ongeveer een meter doorsnee ontstonden. Ondertussen kwamen de vliegen af op zijn bloed en het suikerwater waarmee hij zijn armen insmeerde. D'Armagnac: "De vliegen binnen de kooi waren voor mij het symbool van de mensen, van mijn relaties met anderen die ik zo ingewikkeld vind. De vliegen gingen mij inderdaad zeer irriteren".
|
Gerrit Dekker 'Een gebeuren' (bijdrage: Art Information Festival 1975
met op de achterkant stempel van De Appel Amsterdam) |
Zo begon ook Dekker in 1973 (Goethe Instituut) met het uitvoeren van autobiografisch getinte performances. Gevoelens als angst en eenzaamheid werden hierin uitgewerkt, naast begrippen als zuiverheid en leegte. Evenals D'Armagnac noemde hij zijn activiteit een 'gebeuren'. Behalve performances richtte Dekker zich ook op environments en situatiekunst. Lege ruimtes zouden zijn environments kenmerken. In wezen waren zijn installaties het resultaat van wat je wel performances zonder publiek zou kunnen noemen. Zijn projecten waren eerder het gevolg van de druk van het komende publiek dan van een innerlijke noodzaak. Het idee om een vloer in De Appel Amsterdam in chloor te drenken ('Een gebeuren') ontstond tijdens zijn vele omzwervingen in de stad, waarbij hij zich regelmatig terugtrok in openbare toiletten. Die roken sterk naar schoonmaakmiddelen en chloor. Dit gegeven zette Dekker ertoe aan om elke dag, twee uur voorafgaande aan de openstelling voor het publiek, de houten vloer van de expositieruimte zeer grondig te schrobben met chloor. De bezoekers betraden een lege, natte ruimte en werden bedwelmd door de geur (uit: De Appel Marga van Mechelen 2006).
Andere kunstenaarsboeken zijn
'Negen dagen uit het leven van d'Armagnac en Dekker' (10 bladen in facsimile opgetekend door Gerrit Dekker, Stichting Octopus 1970) en
'Ben d'Armagnac praat met Louwrien Wijers' (Eigen publicatie, New York 1978).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten