Relatie tussen woord en beeld: Maurizio Nannucci



Maurizio Nannucci: M40/1967
(foto: William Allen Art & Poetry Books London)
De Florentijnse kunstenaar Maurizio Nannucci houdt zich sinds begin jaren zestig bezig met concrete en visuele poëzie. Hij onderzoekt in zijn tekst-, foto- en geluidswerken, diaprojecties, video's, neoninstallaties, stempelkunst en kunstenaarsboeken de complexe relatie tussen woord en beeld, taal en kleur, licht en ruimte, kunst en natuur. De kunstenaar speelt met de letterlijke vorm van woorden en de invloed daarvan op communicatie. Centraal staat het combineren van tekst en vorm, taal en visuele beelden, en hoe deze twee elementen op elkaar inspelen en betekenissen veranderen. Zijn oeuvre is een zoektocht naar manieren om zijn ideeën zo breed mogelijk te verspreiden, los van het officiële en dwingende kunstcircuit. De zeer uiteenlopende media en materialen waarmee Nannucci werkt, zijn het gevolg van deze ambitie (bron: MUHKA).

Typografie en drukwerk domineren een groot deel van zijn oeuvre. M40 is de naam van een Olivetti-schrijfmachine waarmee Nannucci in 1967 een kunstenaarsboek realiseerde. Het werd echter pas in 1976 gepubliceerd in kader van een tentoonstelling in de Nederlandse Multi Art Point Galerie. Het witte boek verscheen in een kartonnen doosje waarop een foto van de M40 en is daarmee zijn laatste werk dat tot de concrete poëzie behoort. Het klavier van de schrijfmachine volgend creëerde Nannucci in M40/1967 (Multi Arts Points Amsterdam 1976 oplage 1000/250 gen./ges. incl. 3 prints) met elke toets een vierkante compositie die associaties oproept met optische rasters. De structuur en de dichtheid van deze patronen wordt volledig bepaald door de vorm van de letter of de leesteken. Nannucci in 1979: "In M40 moest er spatie, bijvoorbeeld, tussen twee tekens was de ruimte van een aanslag, de interlinie was de kleinste ruimte, die ik altijd gelijke heb gehouden. Maar tegelijkertijd was er het uitbuiten van de esthetische mogelijkheden van de machine. Er waren variaties in deze vierkanten, die tenslotte geschapen werden vanuit een noodwendig mechanisme, kleine afwijkingen, zichtbare trillingen afkomstig van de verschillende vorm van de letters. Ik moet hierbij wel vermelden dat het werken met de M40, een oude schrijfmachine van Olivetti, uiterst vermoeiend en zenuwslopend was. Ik wilde geen enkele fout: alle bladzijden zijn volledig foutloos, er staat geen enkele letter te ver of te dichtbij en er werd geen enkele correctie aangebracht. Als ik een fout maakte, herbegon ik de hele bladzij. Er zijn anderzijds wel enkele tekortkomingen van de machine merkbaar, zoals tekens die door het gebruik zijn afgesloten, of aanslagen die iets te hoog of te laag op het papier aankomen" (uit: 51 Kunstenaarsboeken van Johan Pas).

Maurizio Nannucci (bijdrage: Art Information Festival 1975)

The Dutch Master Bas Jan Ader

Omslag: Fall
De Nederlandse conceptuele kunstenaar Bas Jan Ader heeft een klein, conceptueel oeuvre nagelaten dat voornamelijk bestaat uit fotowerken, korte films en drie kunstenaarsboeken: What Makes Me So Pure, Almost Holy? And' More + What Does It Mean, Cheep Cheep' (tekst en tekeningen: Claremont College Printing Services; Claremont Graduate School and University Center Claremont California, oplage 100 1967),  Aaaarrgh! An at home happening in five fragments (A Landslide production: 6-Bladig boekwerkje met plastic omslag, geniet, handleiding en teksten voor een performance; Landslide was een tijdschrift dat werd geproduceerd en uitgeven door Bas Jan Ader en William Leavitt in 1969-1970) en Fall (Eigen publicatie, 1970 afm. 19 x 19 cm.). Het kunstenaarsboek Fall is een uitgave met 22 stills (afgedrukt op de rechterpagina's) uit twee films: Fall I en Fall II. In 1970 maakt hij deze twee films zonder geluid van respectievelijk 34 en 13 seconden. In de eerste film valt Ader van het dak van een huis in Claremont (Los Angeles), in de tweede rijdt hij met een fiets in een gracht van Amsterdam. Het waren de eerste in een reeks van films waarin Aders originele visie tot uiting komt en die het belangrijkste deel van zijn oeuvre vormt. "Ik maak een ingetogen werk. Zwijgens verklaar ik op de film alles aangaande vallen. Het is een grote opgave die ontzettend veel moeilijk denken vergt. Het wordt ontroerend. Dat vind ik fijn. Ik ben een Dutch Master" (1970).



Men moet zich voorstellen in het donker te zitten, terwijl zwarte film loopt. Plotseling wordt het beeld helder en men ziet iemand van het dak vallen. Daarna volgt weer zwarte film en wanneer die voor de tweede keer helder wordt, valt iemand met zijn fiets in de gracht. Er is geen camerabeweging en er is niets in beeld dat van de gebeurtenis zou kunnen afleiden. Daardoor maakt elke verandering binnen het kader diepe indruk. In beide filmpjes lijkt het de persoon eerst goed te gaan, maar dan verliest hij zijn evenwicht of de controle over zichzelf. De toeschouwer blijft verschrikt en verwonderd achter. In het Van Garrel-interview verklaarde Ader de fiets te hebben gebruikt om het geheel een natuurlijk aanzien te geven. Deze redenering gaat niet op voor de stoel in de eerste 'val'. Zitten op een stoel boven op een dak lijkt geen vanzelfsprekende natuurlijke situatie. De stoel en de fiets geven die valfilmpjes het humoristische effect, als verslag van twee komische ongelukjes.

Het karakter van deze twee valwerken is exemplarisch van Aders ideaal van een concreet kunstwerk zonder verwijzigingen. 'Fall' is kunst met een streng conceptueel karakter. Anders dan bij veel conceptuele kunst is het bij Ader geen registratie van een gewone gebeurtenis uit de werkelijkheid, maar een geconstrueerd werk. De 'val' moet als metafoor worden gezien, al heeft Ader er zich nooit expliciet over uitgelaten wat de 'val' symboliseert. Toen hem bij een expositie gevraagd werd in de catalogus toe te lichten waarom hij valt, liet hij als antwoord afdrukken: 'Omdat de zwaartekracht zich meester van mij maakt'. In een interview met Betty van Garrel eind 1971 liet Ader weten, dat de val de mislukking vertegenwoordigde en samenhing met zijn fascinatie voor tragiek. Dit is het meest eenvoudige verklaring voor de achtergrond van het werk. Het vallen is het falen. De 'val' belichaamt het verlies van controle en is een metafoor voor het falen van de mens die orde wil scheppen in de chaos (bron: Paul Andriesse, Openbaar Kunstbezit 1988).

De zwaartekracht is onherroepelijk en herinnert de mens er fijntjes aan dat hij een nietig schepsel is in de greep van krachten die hem voortdurend bedreigen. De mens faalt, omdat hij uiteindelijk machteloos staat tegenover de wereld. En toch is daar niet alles mee gezegd. 'Het lichaam van de kunstenaar als zwaartekracht, maakt zich tot meester van zichzelf,' schreef Ader als motto van zijn valfilms. Het vallen is geen willoze overlevering aan natuurwetten, maar juist een overgave aan die wetten. Ader valt niet, maar laat zich vallen. Door zich niet tegen de wet van de zwaartekracht te verzetten, maar door haar te bevestigen maakt Ader zichzelf meester van die wet: Aders lichaam en de wet worden één, zolang de val duurt althans. Dat de mens voortdurend faalt is niet de slotsom van het bestaan: falen is een activiteit die Ader nastreeft om zo een omkering van de ondergang teweeg te brengen, een ogenblik waarin de machteloosheid is opgeheven. Telkens weer zoekt Ader dat moment door steeds opnieuw te falen, alsof hij de woorden van Samuel Beckett ter harte heeft genomen: 'Try again. Fail again. Fail better' (bron: Ivo Slangen Filosofie.nl 2006).

Speciale dank gaat uit naar Antiquariaat André Swertz in Utrecht voor het beschikbaar stellen van het kunstenaarsboek Fall.





Fragmenten uit: Fall I (5 van de 11 stills)





Fragmenten uit: Fall II (5 van de 11 stills)

Marten Hendriks en het lichaam als metafoor van jezelf.


Partituur voor draaiorgel die de vorm van het lichaam
van Marten Hendriks volgt (1974). 

Marten Hendriks heeft in de beeldende kunst veruit de meest intrigerende samenhang in een zo ongelijksoortig mogelijk oeuvre weten te bewerkstelligen. Hij ziet dat wat hij maakt als materiaal dat nieuw materiaal kan genereren omdat hij zijn werk gebruikt als gereedschap voor categorisatie. Ieder werk is een commentaar op, een verklaring over, of een bevraging van, alle andere werken die hij heeft gemaakt (bron: madeinarnhem.nl). Hendriks: "Ik heb altijd meerderde disciplines naast elkaar gebruikt en vermengd. Ik heb gefotografeerd, gefilmd en me beziggehouden met geluid, performances en installaties. Ik maakte stencilboeken en samen met G.J. de Rook tijdschriften. Je moet niet vergeten dat mijn generatie druk in de weer was met het verruimen van het idee wat een kunstwerk was of zou kunnen zijn. Het kon een schilderij zijn of een ruimtelijk werk, maar even goed iets heel anders. Een multidisciplinaire aanpak lag dus voor de hand... Ik tekende en maakte zeefdrukken in tot kleine boekjes versneden telefoonboeken. Uit de telefoonboekjes ontstond later een twintig minuten durende 16mm film. Ook "bezeefdrukte" ik samen met Hans Gaarenstroom kranten die ik later gebruikte in combinatie met video als materiaal voor het werk Reference/Interference, een parallel-installatie die gelijktijdig plaatsvond in de Appel in Amsterdam en het toenmalige Museum in Nijmegen (1979). Een van mijn andere projecten was het markeren en documenteren van de harde delen – de botten – in mijn eigen lichaam en dat van anderen. Het project mondde uit in performances in Warschau (tentoonstelling "I am" 1978 De Appel Amsterdam) en New York. Met film hield ik me ook vrij intensief bezig. Ik filmde bijvoorbeeld de projectie van een film en daarna filmde ik de projectie van die film en dat zo verder (Bron: Interview met Maarten Hendriks op 25 januari 2012 in De Wereld Werkt in Arnhem).




Marten Hendriks's body music 1974

De bijdrage van Hendriks in kader van het Art Information Festival te Middelburg in september 1975 was bijvoorbeeld zijn performance "body music". "De contouren van mijn lichaam zijn in een draaiorgelboek gesponst. Om menging van melodische lijnen te voorkomen is de ene helft van de omtrek van mijn lichaam naar boven geklapt. Het probleem dat zich voordeed bij de technische realisatie was dat de lijn niet onafgebroken geponst kon worden omdat dan het boek uit elkaar zou vallen. Om de lijn op een consequente wijze te onderbreken maakte ik gebruik van de driekwartsmaat. Deze lijn slingert o.a. door het bereik van de trompet, trom en dan weer de piano en soms in de registers zodat je even helemaal niets hoort". Het draaiorgelboek die in samenwerking met Rein Schenk gemaakt is voor de Body-music performance is in de collectie van Gelderland opgenomen. De opnamen hiervoor werden al op 11 januari 1974 gemaakt. Ook is in kader hiervan de kunstenaarspublicatie Marten Hendriks's body music (partituur voor draaiorgel, eigen publicatie 1974) uitgegeven die bestaat uit 5 stencils met een foto van het draaiorgel met het bijbehorende notenschrift.


Fragmenten uit:
Weer bewust geworden gedachtenbeeld
In het kunstenaarsboek "Weer bewust geworden gedachtenbeeld" (vormgeving ism Jan Brand, uitgeverij Kantoor voor Cultuur Extracten Apeldoorn en Van Reekum Museum 1983, reguliere oplage en een oplage 48 ges. met foto) die ten gelegenheid van een tentoonstelling is uitgegeven worden verschillende werken afgebeeld en beschreven. Hans van Grinten: "De performances en films van Marten Hendriks worden in bijzondere mate beïnvloed door de ervaringen, die hij opdeed gedurende vele jaren met de schilderkunst en grafiek... Het eigen lichaam was al vroeg een essentieel middel om zich uit te drukken geworden. Maar de uitdrukkingswaarden eindigden niet in de akties en hun fotografische of filmische dokumentatie".
Andere kunstenaarsboeken in oplage zijn: Morbidezza (eigen publicatie 1970 oplage 60 gen.) en Juxtapose (eigen publicatie Hengelo 1980). Ook heeft Hendriks belangrijke bijdragen geleverd aan een aantal uitgaven die als kunstenaarsboeken kunnen worden beschouwd: Transit, taal-beeld-taal (Brummen 1974), Specimen nr. 1 (Utrecht 1974), Specimen nr. 2 1/2 (Exp/press Utrecht 1975), Art Information Festival (Middelburg 1975) en Transit, translation-transformation (Brummen 1976).
Bijdrage: Art Information Festival Middelburg 1975

De humor en relativering van John van 't Slot

John van 't Slot (omslag: Schetsboek 1979-1986)
Eind jaren zeventig overspoelt een golf figuratieve en ‘heftige’ schilderkunst de Westerse kunstmarkt en daarmee wordt een periode afgesloten van tentoonstellingen van analytische of fundamentele schilderkunst in Europa. Het formalisme en de analytische zelfreflectie van de voorgaande periode bleken de juiste voedingsbodem om verdrongen verlangens bij de kunstenaars tot uiting te laten komen. Emotionele mededelingen, verpakt in figuratieve beelden, een spel met kunsthistorische citaten en verwijzingen dringen zich tot halverwege de jaren tachtig op bij musea en monstertentoonstellingen. Vooral in Duitsland en Italië kwam een jonge generatie kunstenaars naar voren die zich liet inspireren door de culturele erfenis van het eigen land – een houding waar, juist daar, sinds 1945 een loodzwaar taboe op had gelegen. Nederlanders die in deze fase met de geuzennaam "Nieuwe Wilden" werden aangeduid waren onder anderen Maarten Ploeg, Peter Klashorst, René Daniëls, Hans van Hoek, Bart Domburg, Floor van Keulen, Wim Izaks en John van ’t Slot.

John van 't Slot (fragment: Schetsboek 1979-1986)
De Nederlandse kunstenaars uiten zich meer direct over hun verhouding tot hen omringende wereld. In een schetmatige gouache van John van ’t Slot steekt een jongen met modieus geknipt haar zijn tong uit tegen de wereld. De kunstenaar laat in zijn werk "Narcissus" uit 1979 (collectie Groninger Museum), die in het water naar zijn spiegelbeeld kijkt, zelfs kotsen. Houdt hij liefde tot zichzelf niet meer voor mogelijk? Bij Van 't Slot speelt de figuren een meer nadrukkelijke rol. Zoals andere nieuwe schilders - bij de Duitser Anselm Kiefer en de Italiaan Sandro Chia zijn hiervan duidelijke voorbeelden te vinden - geeft hij in zijn werk vaak blijk van een beschouwende, ja zelfs ironische houding ten aanzien van de schilderkunst. Bij de keuze van zijn figuratie schuwt Van 't Slot het toepassen van banale, uit onze massacultuur afkomstige elementen niet. Ook legt Van 't Slot regelmatig een kleine bom onder zijn eigen (tot "conventie" verworden) expressionisme. "Wij kunnen niet meer op een spontane manier met het expressionisme omgaan, dat is inmiddels tot een conventie geworden". Uit alles wat Van 't Slot maakt spreekt humor en relativering. Dat heeft hij gemeen met zijn tijdgenoot René Daniels. Naast de humorvolle "cartoons", waarin verschillende betekenislagen te onderscheiden zijn, heeft Van 't Slot in de loop van de jaren tachtig veel werk gemaakt met een meer schilderachtig karakter, waarin dierfiguren als paarden, honden, en vogels het steeds terugkerende hoofmotief vormen. De iconografie van deze schilderijen is persoonlijker en heeft minder anekdotisch karakter (bron: Vrij spel - Nederlandse kunst 1970-1990).

De stijl van Van 't Slot komt prachtig terug in zijn kunstenaarsboek Schetsboek 1979-1986 (Bébert Rotterdam, 1987 oplage 40 gen./ges. ringband). De omslag heeft een originele tekening en van de 53 gereproduceerde tekeningen zijn sommigen handgekleurd.



Who the hell is Herman, anyway?


"Herman Live" omslag voor- en achterkant
Begin van de zestiger jaren namen veel kunstenaars die zich bezig hielden met performance, video en fotografie een duidelijk antimuseum standpunt in. "De zestiger en zeventiger jaren gaven ruimte aan de eigentijdse schilder. Wij werden het model, het landschap. Wij keken terug in de ogen die ons bestudeerden. Wij bewogen ons in het beeldvlak, werden betast, voelden hitte, warmte, agressie, eenzaamheid, haat en liefde. Wij 'werden' al die adjectieven waarmee vroegere schilders, kunstenaars en bewonderaars hun werk beschreven.Wij werden het schilderij" (Tony Morgan 1983).

In de periode medio 1976 tot medio 1978 werden in de Appel Amsterdam vooral veel bekende Amerikaanse performancekunstenaars geprogrammeerd. De Britse kunstenaar Tony Morgan hield daar twee performances getiteld "Herman dances alone" (deel 1 1976 en deel 2 1977). Voor deel 1 maakte Morgan kort voor de performance een video over zichzelf en zijn alter ego (Her-man), een melancholiek uitziende dansende ster. De video maakte deel uit van zijn performance, waarin hij deels verscholen was voor het publiek en de video hem aanwezig stelde. Voor deel 2 moest het publiek naar het balkon om de performance te kunnen aanschouwen. Ook hier speelde hij met aan- en afwezigheid, door zich te verschuilen onder het balkon. In 1977 verbleef Morgan eveneens in Corps de Garde in Groningen.

It was during a visit to New York in 1972 with Rebecca Horn, that Morgan gave birth to his alter ego ‘Herman Fame’, identified as being indebted to Lou Reed and the Velvet Underground. His practice was suddenly re-routed toward a more personal quest and a darker type of emotion. Herman was to accompany Morgan throughout the remainder of his career, with constant appearances in video, photography and performance in exhibitions from De Appel and the Stedelijk, to the Musée d'Ixelles under Harald Szeemann and most notably in Jean Christophe Amman’s exhibition Transformer, 1974 (bron: Thomas Dane Gallery 2012).

De catalogus "Herman Live" (Stedelijk Museum Amsterdam cat. nr. 610 1976) die is verschenen naar aanleiding van de tentoonstelling van Morgan in het Stedelijk kan als een kunstenaarsboek worden beschouwd.




Fragmenten uit "Herman Live"

Stijgen en dalen met Richard Menken




Voor- en achterkant omslag,
titelpagina en colophon Exile 1968-1975
De kunstenaar Richard Menken heeft aan Jan van Eyck Akademie Maastricht op de Experimentele afdeling als onderzoeker gewerkt van 1973 tot 1975. In het kunstenaarsboek Exile 1968–1975 (Jan van Eyck Akademie Maastricht 1975 oplage 200 gen.) is een mix te zien van installatiekunst, tekenen, foto’s, grafiek en performances. Het boek is bedoeld als een overzicht en een samenvatting van zijn werk. Het bevat werken van de academietijd in Den Bosch en van een wereldreis als van de periode in Maastricht. 'Exile' betekent ongeveer een zelfopgelegde afwezigheid van je geboorteland.

Menken: "Ik voelde me toen een 'exile'. Het is een reisverslag waarin heimwee de boventoon voert. Nu ervaar ik het boek als een vorm van mentale inteelt, al zijn een aantal foto’s nog steeds goed en helder. In die tijd was het shamanisme voor mij belangrijk, vooral het element van 'stijgen en dalen'. Daarmee bedoel ik dat ik me zeer bewust was van de nachtmerrieachtige kant van het bestaan, die ik ook opzocht. Het was een vorm van afdalen, van zinken en zakken tot je de bodem raakt om daarna weer te kunnen opstijgen. Het boek was erg gericht op het mythische aspect en de identificatie met dieren; het was een metafoor voor gedachten die de wereld in schieten en al dan niet vrucht dragen. 'Hondenspan met lege conservenblikjes' vind ik een hele leuke fotoserie, daar moet ik nog altijd om lachen. Die blikjes rinkelden mooi achter me aan en achter op de gang liep ik met een luchtbuks en schoot in de conservenblikjes. Dat soort onzin vind ik nog altijd leuk. In tegenstelling tot tombeaux, gedenkstenen en accumulatoren – die zijn te mythisch geladen. Het boek registreert ontsnappingspogingen uit een uitzichtloos bestaan en tegelijk zoekt het een bevestiging van dat bestaan. Het is één lange ontsnappingsschreeuw. In 'memor.I.am' is een foto van de tekst die in in het Nieuw-Zeelandse zand schreef. Toen ik Nieuw-Zeeland binnenvloog, woedde er een tornado tussen Australië en Nieuw-Zeeland. Dat kun je zien op die weerkaart. Ik vroeg de foto ervan op en kwam in gesprek met een Nederlandse meteoroloog in Nieuw-Zeeland die huilde van heimwee toen hij hoorde dat ik Nederlander was. Het boek bevat ook de foto 'In advance of Oedipus', een van mijn eerste vloersculpturen uit 1968. De sculptuur bevatte een mechanisme: als je te dicht naderde, begon er een fluittoon te zingen. Er zaten kleine contactmicrofoontjes in de berg hondenharen en een luidspreker en die gingen enorm rondzingen".

Het werk waarmee Menken afstudeerde in Maastricht was een grote installatie die de hele ruimte besloeg. Hier rookte hij de ruimte uit om de 'kwade dampen' weg te krijgen. Dat is te zien op een foto in Exile 1968–1975 en was een belangrijk onderdeel van de hele installatie. Het eindigt met de performance 'Blindfold' die ik in mijn eentje gedaan heb. Ik liep geblinddoekt een route door de installatie. Het boek 'Exile' was voor Menken een groot project op de academie dat in twee, drie maanden is gemaakt. Servie Janssen was toen bezig met het kunstenaarsboek 'Dimensies van Stilte en Mythe' (1974). Beide publicaties hebben sterke overeenkomsten. Menken gaf echter weinig ruchtbaarheid aan zijn performances. Er bestaan foto's van, zichtbaar in het kunstenaarsboek, maar Menken heeft ze niet zoals Janssen voor een publiek gedaan. Aan de Jan van Eyck had Menken alleen contact met Servie Janssen, John van de Rijdt, Raul Marroquin en Jan Hendrix.

Menken is vooral geïnspireerd door Samuel Beckett en John Cage en in mindere mate door Joseph Beuys. In het werk van Menken speelt het toevalselement ook een rol. Dit is te zien in het kunstenaarsboek 'Richtkracht' (Hogeschool voor de kunsten Arnhem 1995 oplage 750). Menken: "Het is een encyclopedisch boek. Het springt van hot naar her, gaat door de hele wereldliteratuur en kunstgeschiedenis heen en er zit evolutie in die pas duidelijk wordt als je aandachtig leest. De witruimtes tussen de teksten en de beelden zijn via toevalsmanipulatie, met I Ching, gedaan. Ik heb eindeloos vaak gegooid en dan kreeg ik reeksen getallen van één tot achtenzestig. De maximum witruimte werd dus achtenzestig regels. Ik heb geen moment gesjoemeld. Het was een heel natuurlijke manier van groeperen. In 'Alphabet' heb ik de letters van het alfabet in verschillende installaties gecombineerd. Er is geen direct verband tussen de verschillende installaties en beelden en het alfabet; het alfabet fungeert alleen als matrix. Wat me fascineert is de ervaringsmogelijkheid met het kunstwerk: alles mag ook aangeraakt worden. De letter E toont een Arabische fotostudio met een heel menselijke, feestelijke sfeer. Bij de letter J komt de wereldreis terug. De wereldkaart vond ik gewoon op straat, verregend en verkreukeld. Ik heb hem opgehangen met een fijnmazig groen net ervoor en de route erdoorheen gevlochten met een rood lint en het woord 'Solo' erboven geschreven".

Bron: interview Johan Deumens met Richard Menken Jan van Eyck Akademie Maastricht 2004.

'Stijen en dalen'

'Hondenspan met lege conservenblikjes'

'memor.I.am'

'In advance of Oedipus'

'Blindfold'
Related Posts Plugin for WordPress, Blogger...