|
Enzo Cucchi. Eroe delle campagne marchigiane 1980
(omslag boekje Jonge Italianen) |
In de jaren tachtig trokken de kunstenaars de publicaties over hun werk naar zich toe. Ze namen zelf het initiatief, zochten zelf het beeldmateriaal uit, gingen zelf op zoek naar schrijvers en ontwerpers. Het beruchte 'mapje' waar kunstenaars vroeger de boer mee op moesten, maakte plaats voor het effectievere 'boekje'. Toch hadden de meeste van deze boekjes nog steeds het karakter van een catalogus. Bij een aantal kunstenaars liep echter de catalogus over in het kunstenaarsboek (bron: Rob Perrée). Dit laatste was vooral het geval bij de jonge Italiaanse kunstenaars. Zij bedachten de ontwerpen en leverden originele bijdragen voor de catalogus van het Stedelijk Museum Amsterdam (ism Kunsthalle Basel en Museum Folkwang Essen.
Jonge Italianen: Sandro Chia, Francesco Clemente, Enzo Cucchi, Nicola de Maria, Luigi Ontani, Mimmo Paladino, Ernesto Tatafiore 1980 oplage 900) en het Groninger Museum (ism Bonner Kunstverein en Stadtische Galerie Wolfsburg.
Die Enthauptete Hand: 100 tekeningen uit Italie. schetsboekjes van Chia, Clemente, Cucchi, Paladino 1980).
De Italiaanse kunstcriticus Achille Bonito Olivia noemde in 1979 de Italiaanse versie van het Duitse Neo Expressionisme en de Amerikaanse New Image Painting ‘
Transavanguardia'. Wat hun verbond was de terugkeer naar de schilderkunst die werd gekenmerkt door een bepaalde hevigheid in expressie en verwerking plus de keuze van de thema’s, geïnspireerd op de romantische heimwee naar de Italiaanse culturele traditie uit het verleden en de katholieke religie. De Duitse kunstcriticus Wolfgang Max Faust wijst op de beeldtaal van het extreem-subjectieve werk van de Italiaanse kunstenaars: een soort geheimschrift dat zou duiden op een herdefiniëring van het ik-besef en op de veelstemmigheid van het ik. De beeldfragmenten die aan het innerlijke van de kunstenaar ontspringen, vertonen geen samenhang en kunnen meerduidig geïnterpreteerd worden.
Bij
Enzo Cucchi komt deze subjectiviteit niet zozeer tot uitdrukking in een emotioneel geladen ik-betrokkenheid, maar meer in zijn persoonlijke visie op de dingen. De steeds weerkerende titels met ‘heiligen’ en ‘helden’, met ‘toverlandschappen’ en ‘steenwonderen’ duiden op een eigen iconografie van een zeer poëtische beeldende taal die niet zonder meer op één lijn moet worden gesteld met orthodoxe religiositeit en die niet makkelijk vertaald kan worden. Hier worden bij lokale 'dialecten' beleefd als een noodzakelijke verrijking en een nieuwe bron van energie. Het denkbeeld van de ‘heiligheid’ der dingen is nauw verbonden met het verlangen van Cucchi om met behulp van de kunst een nauwere relatie met de dingen tot stand te brengen; weer dicht bij dingen te zijn en als een kind ook een soortgelijke gevoelstoestand te bereiken. ‘De tekeningen hebben die intensiteit, ze hebben de mogelijkheid tot die grote intensiteit'. De tekeningen ontstaan en bevinden zich op een niveau tussen hemel en aarde, mysterie en realiteit: ‘Deze tekeningen stellen voor het huis van de schilder als gevuld in de lucht; ze doen hem beven van angst en verwondering. Beelden zweven door de lucht op grote beesten en slaan met grote handen op opgetilde huizen; waar de tekeningen tevoorschijn springen voor de slag. Maar ze komen niet voort uit angst en ontzag; maar uit een vreemde beroering, radend naar mysterie’.
|
(fragment Giulio Cesare Roma) |
|
(fragment Giulio Cesare Roma) |
|
(fragment Giulio Cesare Roma) |
|
(fragment Giulio Cesare Roma) |
Volgens Cucchi staan de legenden niet alleen voor een geestelijke houding ten aanzien van dingen, maar ook voor de energie van de natuur. ‘Die legenden zijn het enige echte, dat we op aarde bezitten. Ze gaan over belangrijke dingen in het leven: de vrouw, de bergen, de zee. Ze zijn de bergen, de bergen bestaan en zijn echt. Alles wat een mens zegt of doet is specifiek en heeft te maken met een bepaald historisch moment, maar de legenden blijven en leven voort’, aldus Cucchi. Legenden zijn veelal plaatsgebonden en dus is het niet verwonderlijk dat voor Cucchi de omgeving, de plaats van afkomst, van groot belang is. Hij gelooft dat de mens erin wortelt en er niet los van kan raken. Het wordt een projectie van iets dat uit hemzelf komt. Dit proces is vooral goed te volgen in de foto’s die hij voor het kunstenaarsboek met de titel
'Giulio Cesare Roma' bewerkte ter begeleiding van zijn tentoonstelling in het Stedelijk Museum (cat. nr. 702) en in Kunsthalle Basel in 1983/1984. De voorstellingen appelleren aan collectief onderbewuste beelden van angst en dreiging en hebben te maken met de rol die Cucchi aan de angst toekent om er vat op te krijgen, om hem te bezweren en de toekomst te redden. Het is volgens hem een van de belangrijkste algemeen menselijke gevoelens.
|
I santi sono belli in pittura (fragment: Die Enthauptete Hand) |
|
Vento di Vino (fragment: Die Enthauptete Hand) |
Wolfgang Max Faust omschrijft de tekeningen in een inleiding van Die Enthauptete Hand heel treffend: "Zijn tekeningen zitten vol met intensieve beeldtekens, die elkaar beinvloeden, zich uit elkar ontwikkelen en steeds nieuwe combibaties vormen. Er dient zich een effectieve iconografie aan. We herkennen spoorwegen, boten, bliksemstralen en schoorstenen. We zien dieren en kleine kinderen, getallen en cafétafels.
I santi sono belli in pittura (geschilderde heiligen zijn mooi) - de tekening van Cucchi weerlegt de titel: meedogenloos laat hij de koppen van heiligen op cafétafels zien. Hij beeldt de wreedheid van weleer uit en laat die contrast vormen met het luchtige leven. Het blijft echter de vraag of de titels de tekeningen wérkelijk verklaren. Per slot van rekening zijn zij ook bepaald door de associatieve meerduidigheid, die als een gedachtenspel op de tekening drukt. Tot welke kosmologische dimensies dit kan leiden, laat de tekening
Vento di Vino zien. De 'Wind van de Wijn' is tegelijkertijd de 'Storm van God',
Vento divino - Ruach Jahwe, Pneuma Theou - die het visioen van het einde der wereld begeleidt. In het midden van de tekening zien we de engel van de apocalyps: ' En ik zag een sterke engel uit de hemel neerdalen, bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur... en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde, en hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult. En toen hij riep, lieten zeven donderslagen hun stem horen. En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Vergezel hetgeen de zeven donderslagen gesprokken hebben en schrijf het niet op'. (openbaring: 10). Cucchi roept in zijn tekening niet alleen de traditionele voorstelling van deze scene op, zoals we die ongeveer ook van Dürer kennen, maar hij laat de scene ook op de context waaruit hij stamt terugslaan. De tekenende hand moet 'het weten' verbergen. Het gaat niet om het opschrijven, maar om het visioen".
Geen opmerkingen:
Een reactie posten